Ook in dit nieuwe jaar zal het weer spannend worden. Het gesprek in de media over goed leiderschap gaat ongetwijfeld verder. Wat kunnen we daar zelf aan bijdragen?
Een oude meester uit het verleden kan ons hierbij verder helpen. Slechts drie krasse citaten van Machiavelli zijn al voldoende om met nieuwe ogen te kijken naar het leiderschap van anderen. Maar ook en vooral om zelf over je eigen doen en laten na te denken.
‘ Behalve door allerlei andere omstandigheden lijkt het menselijk handelen, zoals ik al eerder heb betoogd, bemoeilijkt te worden doordat tegen iets positiefs wat men bereiken wil altijd iets negatiefs blijkt aan te leunen, wat zo gemakkelijk met het positieve meekomt dat het onmogelijk lijkt om het een te realiseren en van het ander verschoond te blijven. Dat valt te constateren bij alles wat mensen ondernemen. En daarom is het moeilijk iets positiefs tot stand te brengen, als de kracht van de fortuin je niet op een of andere manier helpt om dit in de aard der dingen gewortelde neveneffect te neutraliseren.’
Discorsi III 37
‘Bijna altijd volgen de mensen de platgetreden paden en apen ze andermans doen en laten na. Daarbij raken ze af en toe het spoor bijster of zijn ze bij lange na niet zo bekwaam als hun voorbeelden. Een wijs man zou altijd in de voetsporen van grote mannen moeten treden en uitzonderlijk grote persoonlijkheden moeten navolgen. Ook als zijn talenten bij verre na niet met de hunne vergelijkbaar zijn, zal de grootheid van zijn voorbeelden op hen afstralen.’
De heerser 6.1
‘Wat er ook moge gebeuren, échte leiders blijven altijd zichzelf. Het wispelturige lot mag hen verheffen of vernederen, het raakt hun koude kleren niet. Geheel hun leven blijven ze, in geest en gedrag, zo karaktervast dat iedereen wel móet erkennen: op hen heeft het noodlot geen greep. Met karakterloze leiders vergaat het helemaal anders. Wanneer Vrouwe Fortuna hen genegen is, zijn ze opgetogen en raken in een roes en schrijven hun succes toe aan capaciteiten die ze nooit hebben gehad. Al wie ook maar iets met hen heeft te maken, vindt hun gesnoef en gesnuif onuitstaanbaar en weerzinwekkend. Ook Vrouwe Fortuna keert hen spoedig de rug toe; en zodra hun geluk begint te kantelen, glijden ze jankend de diepte in. Dat soort leiders druipt liever met de staart tussen de benen weg dan tegen rampspoed te vechten. Net zoals ze hun kansen niet grepen toen alles goed ging, staan ze kansloos wanneer het lot hen in de steek laat.’
Discorsi III 3.1