Quelque chose s’écrit, se fait – Paul Valéry over de kunst en de schoonheid

‘Wanneer ik in mijn kindertijd poppetjes tekende op mijn schriften, deed zich altijd een plechtig moment voor. Dat was als ik ze ogen gaf. En wat voor ogen! Ik voelde dat ik ze leven inblies en ik voelde het leven dat ik ze inblies. Ik voelde me als iemand die slijk leven inblaast.’

uit: Cahiers 1897-1899

Jaar na jaar staat Paul Valéry (1871-1945) elke morgen zeer vroeg op en noteert hij zijn gedachten over de kunst en de esthetica, de poëtica en het geheugen op in zijn cahiers.Hij liet 30.000 pagina’s na die in 29 delen in facsimile zijn uitgegeven. Een keuze uit deze geschriften is recent (in 2004) ook toegankelijk gemaakt in het Nederlands en onder de titel ‘De macht van de afwezigheid’ verschenen bij de Historische Uitgeverij.

Zijn aforismen en paradoxen vormen gedachten om één voor één in je op te nemen, om te proeven en vooral te beproeven. Valéry schrijft woorden die je laten twijfelen aan de zaken die je gewoonlijk, bijna achteloos, voor waar aanneemt. Dit dwingt de lezer die wil nadenken over kunst om stil te staan bij zijn eigen uitgangspositie.Het hoogste wat de kunst en de schoonheid hier kunnen bereiken is…..nutteloos zijn.

Of nog beter, wanneer ze zijn losgekomen van de nuttigheid. Net als Oscar Wilde vindt Valéry het pas spannend wanneer het kunstwerk de functies en de doelen overstijgt, wanneer het kunstwerk ‘zichzelf genoeg’ is. Het credo ‘L’art pour l’art’ of ‘de kunst om de kunst’ van het 19e eeuwse fin-de-siècle is bekend genoeg geworden, maar of deze positie ooit geheel doordacht en verwerkt, laat staan geaccepteerd is, blijft de vraag. De ervaring leert dat het per ongeluk laten vallen van Wilde’s uitspraak ‘All art is quite useless’ in een gezelschap dat zich inspant in kunst en cultuur meteen alle alarmbellen laat rinkelen. Kunst nutteloos? Wat zijn we dan eigenlijk aan het doen hier? Een ongemakkelijk gevoel bekruipt de aanwezigen, want, hoe leg ik dat nu aan mijn subsidiegever en sponsor uit?

Voor Valéry zijn deze gedachten niet relevant, ze irriteren hem zelfs. ‘De bewering dat kunst de mensheid moet dienen, prikkelt me ertoe het tegendeel te beweren.’ schrijft hij. Deze zin is een goed voorbeeld van zijn gevechtshouding: zijn notities zijn bedoeld om verwarring te brengen met talloze denkoefeningen en al dan niet schijnbare tegenstrijdigheden. De uitspraken gaan bewust tegen de gangbare meningen in. Voor de doortastende lezer ontstaat echter een zeldzaam beeld. De notities blijken namelijk een intrigerend en fascinerend gebied te omcirkelen, een gebied waarop we de echte kunst wel kunnen zien bewegen, maar waar we maar moeilijk bij kunnen komen. De ongrijpbaarheid van de schoonheid draagt daar in belangrijke mate aan bij.

Wat roept de schoonheid in ons op? De relatie tussen ons en de schoonheid keert in de chronologisch geordende uitspraken steeds weer terug. De schoonheid van iets dat iemand waarneemt kan het voor hem een vrijwel onuitputtelijke bron van energie maken. Zo ontstaat er een volmaakte uitwisseling tussen toeschouwer en schouwspel, een ruil die bovendien nooit eindigt en voortdurend opnieuw begint.

Meerdere keren beschrijft Valéry ‘de paradoxale verrassing’ die de schoonheid ons te bieden heeft. Het doet je verlangen naar herhaling, naar een verrassing door wat je verwacht. Het bevat iets dat ‘onbeperkt’ herhaalbaar is. Zo is iets mooi wanneer het je aanzet tot het blijven kijken.

Het idee van de kunst als nabootsing van de natuur is voor hem alleen waar wanneer je ook beseft dat nabootsen méér kan zijn dan alleen kopiëren. Daarom begaat de Franse filosoof Pascal met zijn uitspraak ‘wat een ijdel bedrijf is de schilderkunst die bewondering afdwingt voor een afbeelding van iets waarvan het origineel ons onverschillig laat’ in Valéry’s ogen een ernstige vergissing. Want dat is nu juist het punt waar het om gaat! Er is niets ‘menselijker’ dan in vervoering te raken van een afbeelding van iets waarvan je het origineel geen blik waardig keurt. Nooit zie je iets zo goed als in zijn geschilderde of denkbeeldige afbeelding.

Het lijkt wel alsof de kunst zich dus wel van de natuur móet verwijderen.Hiermee geconfronteerd hoort men dan ook vaak de wijd verbreide notie dat deze l’art pour l’art-positie ons zo wegleidt van het leven. Er blijft ons immers niets anders over dan weg te zinken in een al dan niet kunstmatige opgeroepen droomtoestand. Maar juist door zijn belangstelling voor de waarneming en het geheugen ontkracht Valéry deze misvatting. Kent het hele probleem van de kunst niet zijn oorsprong in de samenvoeging van processen van de levende natuur met het menselijke handelen?

Wetenschap en kunst vormen geen tegenstelling, maar twee begrippen die onscheidbaar zijn. Want, als je er goed naar kijkt, gebruiken mensen altijd twee verschillende wegen om hetzelfde doel te bereiken. Of ze passen zichzelf aan hun omgeving aan, óf ze passen hun omgeving aan zich aan.De wetenschap gaat zijn weg door de intellectuele organen aan de buitenwereld aan te passen. De kunst opereert door de omgeving of de gegeven omstandigheden zó te veranderen, dat ze gaan lijken op een innerlijk beeld. Zo bezien is het onderscheid tussen deze twee louter kunstmatig.

De mens lijkt op de echte schrijver die Valéry aanduidt als ‘iemand die niet uit zijn woorden komt. En ze dus zoekt. En al zoekend betere vindt.’ Er is genoeg wat hem op deze weg aanspoort steeds weer verder te gaan en verrast te worden. Zoals bijvoorbeeld door een meesterwerk, dat voor Valéry geen vader en geen moeder kent. Het lijkt zichzelf op te voeden en op eigen kracht groter te worden: ‘Iets schrijft zich, maakt zich’. Ook de kunstenaar kan er dan alleen nog maar naar kijken en zich verbazen over wat er gebeurt.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s