De vrouw en de sfinx – Léonor Fini en de filosofie van het surrealisme

Het is tijdens mijn specifieke onderzoek naar de kunstopvatting van de filosoof Georges Bataille dat ik voor de eerste keer iets van haar werk zie. Ik blader in het boek De tranen van Eros. Het is een persoonlijk werk van de Franse denker over onder andere de drijfveren van het kunst maken en wat hij daar belangrijk in vindt. Ik kijk nieuwsgierig naar vier werken van een voor mij onbekende kunstenaar.

Het zijn grote, duistere afbeeldingen in zwart wit, waarin verschillende vrouwengedaanten samen met de dood in de gedaante van een skelet worden afgebeeld. Ze hebben verrassend inwisselbare titels als De vriendschap en Onvoorwaardelijke liefde. Er staat een kleine biografische notitie bij: Léonor Fini is de dochter van een Argentijnse vader en een moeder uit Triëst. Tot haar voorouders behoren Spanjaarden, Venetianen, Slaven, Duitsers en Napolitanen.

Carl Van Vechten Portrait of Léonor Fini (1936)

In haar eigen tijd kon niemand over deze flamboyante voorvrouw van het Franse surrealisme heen kijken, maar wordt zij ook serieus genomen als kunstenaar? André Breton beschouwt haar slechts als een femme enfant. Bataille ziet dat duidelijk anders. Wat hem bindt met Fini is het feit dat ze ieder op een eigen manier rebelleren tegen de te rigide opvatting van het surrealisme die Breton predikt.

Lees verder

Albert Camus en het portret van Nietzsche

Soms wordt een inzicht, door feiten en ideeën naast elkaar te leggen, ineens duidelijker en bijna voelbaar. Als in een collage van verschillende materialen van Max Ernst vinden de stukjes papier, woorden en plaatjes een samenhang die er eerder nog niet was.

Op dit moment ben ik de colleges rond de betekenis van ons bestaan in de wereld aan het samenstellen. Ik maak een keuze uit de gedachten van de existentie-filosofen en de beelden in literatuur en de kunst die dit thema zichtbaar en/of ervaarbaar maken.

Ik blader in een oud boekje over Camus en zie een bekende foto. Daaronder staat: Foto van Nietzsche die in Camus’ werkkamer aan de muur hing

Het hoofd van Nietzsche staart voor zich uit in de verte, zijn handen rustend op elkaar. Het is dan al lang geleden dat de filosoof samenhangend sprak. Nu ligt hij in zijn witte hemd op de sofa en zwijgt. Maar andere denkers en kunstenaars praten verder. Ze voelen zich uitgedaagd om zelf een positie te vinden, een manier om met zijn vaak pijnlijke inzichten om te gaan.

Het is opvallend hoe ondanks het absurde van ons bestaan op aarde, Camus hartstochtelijk en vol emotie blijft schrijven over dat toevallige leven en de doorslaggevende rol van de kunst.

Uit: Morvan Lebesque, Albert Camus, uitgave uit 1966

In zijn dagboek noteert hij:

‘Kunstenaars en kunstwerk. Het echte kunstwerk is dat wat niet alles zegt. Er bestaat een zeker verband tussen de globale ervaring van een kunstenaar, zijn gedachten + zijn leven (-) en het oeuvre dat deze ervaring weerspiegelt. Dit verband is slecht wanneer het kunstwerk die ervaring in haar geheel een omlijsting van literaire franje geeft. Dit verband is goed wanneer het kunstwerk als uit de ervaring gehouwen is, het geslepen facet van een diamant waarin de innerlijke gloed ten volle is geconcentreerd.’

Het is niet gemakkelijk om dit leven te laten fonkelen. Maar Camus en zijn metgezellen durven het aan hier mee aan de slag te gaan. Om tegen de keer in deze inzichten woorden te geven. En geïnspireerde kunstenaars vinden in literatuur en beeldende kunst hun eigen vorm voor dit thema.

Op deze manier laat een verdieping in de betekenis van onze existentie je anders kijken naar ons eigen nu.

Wilt u dit meemaken, ga dan samen met mij de confrontatie aan met dit absurde maar springlevende bestaan.

U kunt zich nog maar een paar dagen inschrijven, tot en met woensdag 23 september.

We spreken elkaar nader.

Inschrijven: https://hovo.vu.nl/nl/cursusaanbod/najaar-2020/filosofie-en-religie/tussen-essentie-en-existentie/index.aspx

 

Lees verder

Peggy Guggenheim en de Biennale van Venetië

Het bestuur van de 24e Biennale Arte van Venetië nodigt in 1948 Peggy Guggenheim uit om haar collectie te laten zien in de Giardini.

Ze krijgt het Griekse paviljoen toegewezen, dat leegstaat vanwege de burgeroorlog in Griekenland. De verzamelaarster kan bijna niet wachten, maar mag pas drie dagen voor de Biennale open gaat beginnen met het inrichten en het hangen van de werken.

Lees verder